De molen als monument – de zolders

Begane grond
De achtkantige stenen onderbouw van de molen is ongeveer 5 meter hoog. In deze stenen onderbouw bevinden zich op de begane grond twee tegenover elkaar liggende poorten. Wagens met paarden reden zo de molen in en uit om graan te lossen of meel te laden. Op de begane grond (en de zolder erboven) kan men zien dat stukken van oude roeden (‘wiekenbalken’) gebruikt zijn als zoldervloerbalk. De kans is groot dat dit roeden zijn van de wipkorenmolen die vanaf ongeveer 1625 op dezelfde plaats stond als de ‘Windlust’.

De eerste zolder: de meelzolder
Op de meelzolder bevinden zich de meelbakken waar de zakken aanhangen om het meel op te vangen. Als er gemalen wordt staat de molenaar altijd bij de meelbak en hij voelt regelmatig of het meel niet te grof of te fijn is. Als de wind sterker of zwakker wordt kan hij met een touw de spleet tussen de maalstenen bijstellen om dezelfde fijnheid van het meel te houden.
Op de meelzolder zijn altijd tenminste twee deuren waarmee je op de stelling kunt komen. De deur die het dichtst bij de draaiende wieken zit, wordt afgesloten, omdat het levensgevaarlijk zou zijn een klap van een rond suizende wiek te krijgen. Daarom staat er op de stelling ook een veiligheidsafzetting waar je beslist niet achter mag komen.

De stelling
De meelzolder is bijna altijd op dezelfde hoogte als de stelling. De molenaar moet namelijk snel naar de stelling kunnen gaan om de molen te vangen (dat betekent: stilzetten) als er iets mis is met de molen of als de wind plotseling sterk zou toenemen. Het is erg belangrijk dat de molenaar steeds goed in de gaten houdt wat er met het weer gebeurt.

Molenaar en kruirad.

Molenaar en kruirad.

Op de stelling kan de molenaar de vang (dat is de rem) van de molen bedienen. Niet alleen als hij stopt met werken worden de wieken stil gezet. Ook als de molenaar de molen gaat kruien (dat betekent: de kap van de molen draaien om de wieken in de richting van de wind te zetten) moet hij de wieken eerst stilzetten. Vanuit de kap loopt een lange zware balk (de staartbalk) naar beneden. De kap kan gedraaid worden door deze staartbalk te verplaatsen. Dat verplaatsen gebeurt door de balk met de kruiketting naar links of naar rechts te trekken. Dat kan door de kruiketting, die met een haak aan de stelling vastzit, op de as van het kruirad te wikkelen. Als de wieken in de richting van de wind staan, moet de staartbalk weer goed vastgezet worden zodat de kap niet meer kan verdraaien.

Als het flink hard waait (maar niet stormt!) zal de molen kunnen draaien zonder dat er zeilen op de wieken zitten. Maar meestal moet er zeil op de wieken om de molen met een mooie snelheid te laten draaien. De molenaar moet altijd een schatting maken van het zeiloppervlak dat hij op de wieken zal spannen. Als er weinig wind is, kan het nodig zijn dat de zeilen helemaal uitgerold moeten worden op alle vier de wieken: vier keer vol. De zeilen kunnen ook beetje voor beetje ingerold worden. In vijf stappen kunnen ze van vol naar leeg gebracht worden. Als een molen zonder zeilen draait noemt men dat: met ‘blote benen’. Als het helemaal windstil is kan de molen niet draaien. Er zit dus geen elektrische motor in de molen om de wieken te kunnen laten draaien. Het kan ook gebeuren dat het zo hard waait dat het te gevaarlijk is om de molen te laten draaien. Hij zou dan zo hard kunnen gaan dat hij niet meer gevangen kan worden; hij gaat dan ‘aan de haal’. Dat is een zeer gevaarlijke situatie!

De tweede zolder: de steenzolder
De tweede zolder wordt de steenzolder genoemd omdat op die zolder de stenen liggen waarmee gemalen wordt. De ‘Windlust’ heeft twee koppels stenen. De maalstenen zijn ongeveer 1½ meter in diameter en 25 cm dik. Ze liggen in de grote ronde houten steenkuipen. De onderste steen heet de ligger en deze ligt muurvast. De bovenste steen is de loper en deze wordt aangedreven door de steenspil. Op de steenspil zit een groot houten tandwiel dat weer door een ander tandwiel aan het draaien gebracht kan worden. Als dat gebeurt wordt er graan in een gat in het midden van de loper geschud. Dat graan komt dan tussen de twee stenen en wordt fijngemalen. Door een houten pijp valt het meel naar beneden in de meelbak op de maalzolder. Als je op de steenzolder naar boven kijkt zie je het grote houten tandwiel (het spoorwiel) dat de steenspil aan het draaien brengt. Het spoorwiel zit op een zware vierkante houten as: de koningsspil. Op de steenzolder kun je ook goed zien dat de houten achtkant is gebouwd op de stenen onderbouw.

De derde zolder: de luizolder
De derde zolder heet de luizolder, omdat de molenaar de zakken graan naar deze zolder moet luien. Luien is een oud Nederlands woord voor ‘hijsen’ of takelen’. Het luiwerk is een mooie uitvinding. Aan de koningsspil is een ronde luitafel gemaakt. Met een touw kan de molenaar het luiwiel op de luitafel laten zakken. De draaiende luitafel zorgt er dan voor dat het luiwiel meedraait. Als het luiwiel draait wordt het luitouw op de as van het luiwiel gewikkeld en zo wordt de zak graan die onder in de molen aan het luitouw is bevestigd, omhoog getakeld.

De vierde zolder: de kapzolder
De kapzolder is de interessantste maar ook de gevaarlijkste zolder van de molen. Onder geen enkele voorwaarde mag je zonder toestemming van de molenaar naar de kapzolder gaan.

Wat het meest opvalt op de kapzolder is het grote bovenwiel. Het is een groot houten tandwiel dat op de ijzeren bovenas bevestigd is. Buiten de kap zitten de wieken op deze bovenas. De wieken zorgen er dus voor dat de bovenas met het bovenwiel gaat draaien. De tanden van het bovenwiel grijpen in een ander soort tandwiel (de bovenschijfloop) dat op de koningsspil zit. Om het bovenwiel zitten gebogen, ‘maanvormige’ houten blokken die het bovenwiel net niet raken als de wieken draaien. Met het vangtouw op de stelling kan de molenaar ervoor zorgen dat de houten blokken met grote kracht om het bovenwiel geklemd worden. Door de wrijving wordt het bovenwiel dan afgeremd en het komt tot stilstand. Een van de ergste dingen die kunnen gebeuren is, dat de molen zo hard is gaan draaien dat de molen niet meer gevangen kan worden. Als de molenaar dan toch maar steeds zou blijven proberen de molen met de vang af te remmen, zouden de vangblokken door de wrijving te heet kunnen worden en in brand kunnen vliegen. Als dat zou gebeuren zou deze houten molen in korte tijd door brand verwoest zijn.

Op de kapzolder kun je ook zien dat de kap van de molen op ijzeren kruirollen ligt. Bij het kruien draait de kap dus langzaam rond op deze rollen. Alles wat boven de vloer van de kapzolder zit draait dan mee.

Dikwijls zie je stukken reuzel die gedroogd moeten worden, hangen aan een balkje boven de bovenas. Reuzel (een soort varkensvet) wordt in molens al eeuwenlang als smeermiddel gebruikt. De ijzeren bovenas draait aan de voorkant (aan de kant waar de wieken zitten) en aan de achterkant in een uitgeholde steen. Waar de as in de steen draait wordt hij gesmeerd met reuzel.